Van troon gevallen koningskind
Tot mijn vierde levensjaar woonde ik in de baarmoeder. Althans zo voelde het voor mij. Ik was een nakomertje en had twee oudere zussen en een broer, maar die werkten of zaten op school. Een vader was er ook, maar ik heb daar geen enkele herinnering aan.Het was een vage figuur die soms thuis was. Mijn moeder en ik waren dus alleen in huis en gelukkiger ben ik nadien nooit meer geweest. Dus geen uit huis werkende moeder, geen kinderopvang, geen peuterspeelzaal en helemaal niets moest. Ik was beschermd, had alles en alles was mijn moeder. Ik had geen gedachten, geen wensen. Ik volgde mijn moeder waar ze ging, naar de groenteboer en de bakker. Dat wil zeggen, van de woonkamer naar de voordeur, want de bakker en groenteboer kwamen toen nog aan huis. We gingen samen bedden opmaken en als mijn moeder kookte voor het grote gezin, zat ik er bij en keek naar alles wat ze deed. Ik had een bijzondere band met mijn moeder en tot vandaag denk ik en geloof ik, dat ik haar lievelingskind was. Ja, jammer voor jullie, broer en zussen. Het was altijd mooi weer en dan mocht ik buiten spelen in korte broek en met alleen een onderhemdje aan. Insmeren tegen zonnebrand? Nooit van gehoord! De tuin was mijn domein, die leek redelijk groot, maar toen ik de tuin later terug zag, bleek het een klein pokkentuintje te zijn. Als er een paradijs bestaat, dan verbleef ik vier jaar in het paradijs.
Geluk kan geen permanente toestand zijn, is ongrijpbaar. Meestal zie je later pas dat je gelukkig was. Mijn jongste zus werd geboren en ik moest naar de kleuterschool. Voor het eerst in mijn leven werd ik met andere mensen geconfronteerd, juffrouwen die non waren en andere, vreemde kinderen. Al snel bleek, dat ik niet van mensen hield en van door anderen opgelegde plichten. `Martin, ga jij met Gerry spelen?’ Wie zegt nu zo iets tegen een kind? Ik moest Gerry helemaal niet! Maar goed, ik kreeg vriendjes, of beter gezegd die vriendjes dachten dat ze mijn vriendje waren. Soms kwamen ze zelfs naar mijn huis om samen buiten te gaan spelen. Ik riep dan tegen mijn moeder: `Jaag ze weg, jaag ze weg, ik wil niet, ik hoef ze niet.’ en probeerde me te verstoppen. Stoïcijns opende mijn moeder dan de deur en liet mijn `vriendjes’ binnen. Een enkele keer kwam er een nichtje bij ons op viste. Als ik wist dat ze kwam, bracht ik mijn margarinedoos met speelgoed naar boven, zodat zij er niet mee kon spelen of erger nog, er iets aan kapot kon maken. Vanaf toen leef ik op de automatische piloot, maar is het toch nog goed gekomen met het vrouwelijk deel van de mensheid. Met vrouwen heb ik over het algemeen een goede band, vind ik. Hoe zij die band ervaren is voor mij niet te peilen. Naar de baarmoeder kan niemand terug. Niemand kan terug naar een verloren paradijs.
Martin Wings
Maak jouw eigen website met JouwWeb